Ga naar de inhoud

Wittgenstein I?

  • motto

Gerben, die ik hoog heb zitten, bewonderde Wittgenstein I (of W1, wat in dit verband niet – of uiterst indirect – verwijst naar de eerste wereldoorlog.) Misschien doet hij het nog.

W1 staat voor een intellectuele houding waarin ervan wordt afgezien te spreken over wat niet kenbaar is. “Wovon man nicht sprechen kann, darüber muß man schweigen” is de laatste stelling (7) uit zijn Tractatus, en in samenhang met een eerdere stelling daaruit (5.6) “Die Grenzen meiner Sprache bedeuten die Grenzen meiner Welt” kan dat van alles betekenen, bijvoorbeeld dat mijn wereld groter wordt naarmate ik over meer praat, maar ook dat ik niet behoor te praten over wat niet kenbaar is.

Op die laatste wijze gelezen is W1 het resultaat van een keiharde traditiedenker. Maar dat is toch wel het laatste dat Russel die hem begeleidde bij zijn onderzoekingen in hem zag. Kennelijk laat W1 (net als de bijbel) interpretaties toe van uiteenlopende aard. Het (de?) Tractatus is van 1918. Zijn we inmiddels, honderd-en-drie jaren later, iets opgeschoten? Kan ik bijvoorbeeld door een speelgoedwereld te bouwen en in actie te brengen de wereld waarover ik mag spreken vergroten?

Ik denk niet dat daarop het antwoord in W1 te vinden is. Niet voor wie anno 2021 moet hebben leren inzien dat het begrip ‘kennen’ in plaats van een helder criterium te zijn op zijn best rust op een diffuse verzameling vermoedens die maar zeer gedeeltelijk worden gedragen door feiten. Kent u, bijvoorbeeld, de oorzaken van het nucleaire drama van Fukushima op 11 maart 2011? Of van de verschillen in – en de samenhang tussen coronamaatregelen, aantallen dodelijke slachtoffers, de economische en de sociale gevolgen van de COVID-19 pandemie over het jaar 2020? Van ‘viruswaanzin’ of van klimaatontkenners?

W1 brengt ons hier niet verder. Erger nog, verhindert ons verder te komen. En daarmee, lieve luisteraars, belanden we in de wereld van de politieke wetenschap. Niet met de focus op het landsbestuur, maar op de politieke wereld waarin de wetenschappen ook een plaats moeten bevechten.

Toen ik aan de wetenschap begon te ruiken, in 1966, was, wijs geworden door WWII, de plaats van de wetenschap strikt buiten de politiek (althans, dat zou een traditiedenker er vandaag van maken) en waren referenties naar hedendaagse gezegden als ‘wie betaalt bepaalt’ nog volstrekt taboe. Inmiddels hebben we geleerd dat de wereld ook voor de wetenschap een politieke arena is die mede wordt bevolkt door academische droom- en traditiedenkers. Het is afwachten of we er goed of minder goed in zullen slagen de transitie van verlichte academies naar dienstverleners van marktstaten (als we daar al naar op weg zijn) te overleven.