Robert Post over vrijheid van meningsuiting

door

in

Aan het eind van een debat realiseerde meneer Sum zich hoe sterk de positie is die Donald Trump inmiddels voor zich heeft verworven. Hij had het gevoel dat tegelijkertijd de posities van wetenschappelijke expertise en onafankelijke nieuwsvoorziening zijn verzwakt. Hij dacht dat die dingen met elkaar te maken hebben en begaf hij zich op YouTube om daar te zoeken naar een relevante analyse. Over de betekenis van het grondrecht op vrije expressie in de Amerikaanse politiek en academia. Hij vond een podcast met Robert Post, een hoogleraar die het onderwerp onder zijn hoede heeft bij Yale.

Post hanteert een functionele aanpak, waarbij hij de geldigheid van een grondrecht verankert in het belang dat het beoogt te beschermen. Dat leidt tot de vraag wat het belang is dat de vrijheid van expressie/menigsuiting (in de USA de first amendment) beschermt. Het antwoord vindt Post in het belang van individuele burgers om souverein te zijn over hun staat, om betekenisvol deel te nemen aan het We, the people waaraan de Amerikaanse grondwet zijn gezag ontleent. Post betoogt dat burgers om die rol te kunnen spelen tegenover de overheid vrij moeten zijn van drie soorten overheidsbemoeienis: (i) die bepaalt waarover ze wel en niet mogen spreken, (ii) die bepaalt wat wel en wat niet goed is om te zeggen, of (iii) die bepaalt dat ze moeten spreken. Die vrijheden zijn essentieel voor de souvereiniteit van burgers over de overheid.

Het argumenteren over hoe die vrijheid in te perken is inmiddels bijna een taboe geworden. Toch is het voor iedereen duidelijk dat de vrijheid van expressie uit de first amendment niet onvoorwaardelijk is. De plagiërende professor die zich beroept op de vrijheid van meningsuiting heeft een probleem. Heel in het kort stelt Post dat een samenleving niet anders kan bestaan dan op basis van specialisatie en de verdeling van arbeid over instituties. De staat ontwikkelt wettelijke regels daartoe. En om die instituties te laten functioneren zijn ook weer regels nodig.

Dus, aldus Post, heeft de USA burgers die niet alleen souverein zijn in hun relatie tot de staat, maar die ook onderworpen zijn aan de regels van de instituties waar ze in of mee werken. Met deze benadering laat Post zien dat het werk in universiteiten nauwelijks een beroep op de vrijheid van meningsuiting toestaat. Hun functie is educatie en onderzoek, en het toezien op de kwaliteit van het geleverde werk ligt in handen van de discipline (het betreffende forum van wetenschappers) en niet in die van de burger (als zijnde souverein over de universiteiten).

Het lijkt erop dat de functionele benadering van Post ruimte biedt om taboes te bevragen. Maar niet dat hij een oplossing zal kunnen bieden voor de vooralsnog door de wetenschap niet oplosbaar geachte vraag hoe de doelen (als de souvereiniteit van de burger over de staat) moeten worden gevonden en als fundamenteel te boek worden gesteld.