Institutionele lotsbestemming

Instituties zijn eigenaardig. We herkennen ze in netwerken van agenten die als collectief zelf handelingsbevoegd zijn geworden. Zoals de EU handelingsbevoegd is en haar lidstaten handelingsbevoegd zijn en hun regeringen, parlementen, leidinggevenden en gerechtelijke instanties handelingsbevoegd zijn, net zoals zelfs kleine ondernemingen, coöperaties en stichtingen en ook burgers dat zijn. Deze voorbeelden hebben gemeen dat hun handelingsbevoegdheid in de meeste rechtsstelsels wordt erkend. Over het algemeen worden instituties bekeken door het filter van de fictie. Maar een minder kunstmatige benadering wordt ook wel gekozen, gebaseerd op de observatie dat de vorming van instituties, hun dynamiek en het gedrag van hun organen interessante regelmatigheden vertonen. Geleerden uit zeer uiteenlopende disciplines (zoals rechtstheorie, economie, antropologie en complexiteitstheorie) die deze benadering hanteren, accepteren over het algemeen dat het, om individuele handelingsbevoegdheid te krijgen, het lot van een sociale instelling is om deelnemende organen aan zich te binden, en identiteit, soevereiniteit over een domein, sommige gedeelde overtuigingen, een of meer functies, sommige regels (of wetten), sommige beleidsmaatregelen (of gewoonten) en sommige normen (of moraal) te verwerven. En dat hun deelnemende organen en individuen de neiging hebben zich te verdelen in elites, werkers en toeschouwers die communicatiekanalen (netwerken en talen) adopteren. Op de een of andere manier zijn dat de belangrijkste ‘natuurlijke’ kenmerken van gevestigde sociale instituties, terwijl het verlies van dergelijke kenmerken duidt op institutionele problemen. Een van onze veronderstellingen is dus dat door het gebruik van openbare IT-dienstende complexe adaptieve sociale systemen (instituties) ontstaan. Een andere is dat het lot van sociale instellingen deels natuurlijk is en deels het onderwerp van voortdurende normatieve debatten.