Meteen naar de inhoud

Een foefje

  • opinie

A.L. Snijders is een non-conformist die de Constantijn Huijgensprijs won in 2010. Hij schrijft zeer korte verhalen, ongeveer 220 woorden lang, en leest er elke zondagochtend een van voor op de radio, na een kort gesprek met presentator Niels Heithuis. Op 5 januari 2020 ging dat over een foefje. De schrijver kan rekenen op zijn lezer, wanneer het aankomt op begrip. Snijders had er eens mee geëxpirimenteerd: ten behoeve van een speciale gelegenheid had hij een kort verhaal gemaakt voor een wetenschappelijk auteur en daarbij (niet lukraak, maar wel uit hun verband genomen) uit diens oeuvre genomen zinsdelen aan elkaar geplakt. Hoewel Snijders er geen verhaal in had gezien had het succes. Het publiek zag het wel. Dit foefje wilde ik herhalen, bekende Snijders aan Heithuis en las vervolgens het resultaat voor.

Het verhaal begon met een wandelaar langs een rivier die daar tot zijn verbazing spaanse roofvogels zag. Ze deden hem denken aan een verblijf aldaar in de jaren zeventig, als jongen nog en toen Franco nog heerste en de politie angstaanjagend was. Hij vond daar een spaanse hond die hem overal volgde, ook als hij ging zwemmen of naar school ging. De hond mocht het zwembad niet in, dat zwemmen verplaatste zich naar de rivier. De hond mocht ook de school niet in, maar zijn vader vond uit dat de rector de zijne wel meenam. Daarover aangesproken zei deze: Quod licet Jovi non licet bovi. Dat begreep alleen zijn moeder, die het gymnasium had gedaan. Die had zijn vader als partner aanvaard omdat die openlijk om haar had gevochten in de fietsenstalling. Uiteindelijk verliet de vader haar om in Spanje met een arabische prinses te trouwen. Desgevraagd verklaarde moeder dat het soms nodig is om de rouwe werkelijkheid vanuit een utopisch perspectief te bezien.

Het foefje is een mechanisme, een regelgeleide werkwijze die kan worden nagebootst. Neem een “auteur” en een willekeurige verzameling zinsdelen en kies daaruit met behulp van het toeval zinnen die de toets van de “auteur” doorstaan. De laatste zin eindigt bij een verhaallengte van ongeveer 220 woorden. (Maar niet veel langer — zoals Niels Heithuis opmerkte bepaalt de werkwijze de lengte van wat de lezer aankan). Het model kan worden getoetst door na te gaan hoe lezers over resulterende verhalen denken.